Hoe u dezelfde functie () in r gebruikt (met voorbeelden)
De functie identiek() in R kan worden gebruikt om te testen of twee objecten in R exact gelijk zijn of niet.
Deze functie gebruikt de volgende basissyntaxis:
identiek(x, y, …)
Goud:
- x : De naam van een object in R
- y : De naam van een ander object in R
Deze functie retourneert TRUE als de twee objecten exact gelijk zijn, of FALSE als dat niet het geval is.
De volgende voorbeelden laten zien hoe u deze functie kunt gebruiken om te testen of twee tekenreeksen, twee vectoren en twee dataframes exact gelijk zijn.
Voorbeeld 1: Gebruik identiek() om te testen of twee strings gelijk zijn
De volgende code laat zien hoe u de functie identiek() kunt gebruiken om te testen of twee tekenreeksen gelijk zijn:
#define two strings string1 <- 'This is some string' string2 <- 'This is some string' #check if two strings are identical identical(string1, string2) [1] TRUE
De functie retourneert WAAR omdat de twee tekenreeksen inderdaad precies hetzelfde zijn.
De volgende code laat zien hoe u de functie identiek() kunt gebruiken om te testen of twee andere tekenreeksen exact gelijk zijn:
#define two strings string1 <- 'This is some string' string2 <- 'This is some cool string' #check if two strings are identical identical(string1, string2) [1] FALSE
De functie retourneert FALSE omdat de twee tekenreeksen niet precies hetzelfde zijn.
Voorbeeld 2: Gebruik identiek() om te testen of twee vectoren gelijk zijn
De volgende code laat zien hoe u de functie identiek() kunt gebruiken om te testen of twee vectoren gelijk zijn:
#define two vectors vector1 <- c('A', 'B', 'C', 'D', 'E', 'F') vector2 <- c('A', 'B', 'C', 'D', 'E', 'F') #check if two vectors are identical identical(vector1, vector2) [1] TRUE
De functie retourneert WAAR omdat de twee vectoren inderdaad precies hetzelfde zijn.
De volgende code laat zien hoe u de functie identiek() kunt gebruiken om te testen of twee andere vectoren exact gelijk zijn:
#define two vectors vector1 <- c('A', 'B', 'C', 'D', 'E', 'F') vector2 <- c('A', 'B', 'C', 'D') #check if two vectors are identical identical(vector1, vector2) [1] FALSE
De functie retourneert FALSE omdat de twee vectoren niet precies hetzelfde zijn.
Voorbeeld 3: Gebruik identiek() om te testen of twee dataframes gelijk zijn
De volgende code laat zien hoe u de functie identiek() kunt gebruiken om te testen of twee gegevensframes gelijk zijn:
#define two data frames df1 <- data. frame (team=c('A', 'B', 'C', 'D'), dots=c(14, 20, 22, 29)) df2 <- data. frame (team=c('A', 'B', 'C', 'D'), dots=c(14, 20, 22, 29)) #check if two data frames are equal identical(df1, df2) [1] TRUE
De functie retourneert WAAR omdat de twee dataframes inderdaad precies hetzelfde zijn.
De volgende code laat zien hoe u de functie identiek() kunt gebruiken om te testen of twee andere gegevensframes exact gelijk zijn:
#define two data frames df1 <- data. frame (team=c('A', 'B', 'C', 'D'), dots=c(14, 20, 22, 29)) df2 <- data. frame (team=c('A', 'B', 'C', 'D'), dots=c(99, 20, 22, 29)) #check if two data frames are equal identical(df1, df2) [1] FALSE
De functie retourneert FALSE omdat de twee gegevensframes niet precies hetzelfde zijn.
Aanvullende bronnen
In de volgende tutorials wordt uitgelegd hoe u andere veelvoorkomende taken in R kunt uitvoeren:
Hoe de dim()-functie in R te gebruiken
Hoe de transform()-functie in R te gebruiken
Hoe de intersect()-functie in R te gebruiken