Hoe u de waarde van een functie in r kunt retourneren (met voorbeelden)
Je kunt de volgende methoden gebruiken om een of meer waarden uit een functie in R te retourneren:
Methode 1: Retourneer een waarde
my_function <- function (A, B) {
C<-A*B
return (C)
}
Methode 2: retourneer meerdere waarden
my_function <- function (A, B) {
C<-A*B
D <- A + B
E <- A - B
return (list(C, D, E))
}
De volgende voorbeelden laten zien hoe u elke methode in de praktijk kunt gebruiken.
Voorbeeld 1: Retourneer een waarde uit de functie in R
De volgende code laat zien hoe u een functie maakt die een waarde retourneert:
#define function that returns one value
multiply_values <- function (A, B) {
C<-A*B
return (C)
}
#use function
multiply_values(10, 3)
[1] 30
Merk op dat de functie een waarde retourneert: het product van 10 en 3.
Voorbeeld 2: Retourneer meerdere waarden uit een functie in R
De volgende code laat zien hoe u een functie maakt die meerdere waarden retourneert:
math_stuff <- function (A, B) {
C<-A*B
D <- A + B
E <- A - B
return (list(C, D, E))
}
#use function
math_stuff(10, 3)
[[1]]
[1] 30
[[2]]
[1] 13
[[3]]
[1] 7
De functie retourneert drie waarden:
- De eerste waarde is 10 * 3 = 30
- De tweede waarde is 10 + 3 = 13
- De derde waarde is 10 – 3 = 7
Opmerking : in dit specifieke voorbeeld hebben we drie waarden geretourneerd, maar u kunt een vergelijkbare syntaxis gebruiken om zoveel waarden te retourneren als u wilt met behulp van het return()- argument.
Aanvullende bronnen
In de volgende tutorials wordt uitgelegd hoe u andere veelvoorkomende taken in R kunt uitvoeren:
Hoe maak je een geneste For-lus in R
Hoe kolomnamen te herhalen in R
Hoe waarden aan een vector toe te voegen met behulp van een lus in R