Het verschil tussen cat() en paste() in r
De functies cat() en paste() in R kunnen beide worden gebruikt om tekenreeksen samen te voegen, maar ze verschillen enigszins op de volgende manieren:
- De functie cat() zal de samengevoegde tekenreeks naar de console uitvoeren, maar de resultaten niet in een variabele opslaan.
- De functie paste() voert de samengevoegde tekenreeks uit naar de console en slaat de resultaten op in een tekenvariabele.
Over het algemeen wordt de functie cat() vaker gebruikt voor foutopsporing.
De functie paste() wordt daarentegen gebruikt wanneer u de aaneenschakelingsresultaten wilt opslaan in een tekenvariabele en later in uw code naar die variabele wilt verwijzen.
De volgende voorbeelden laten zien hoe u elke functie in de praktijk kunt gebruiken.
Voorbeeld: hoe u de functie cat() gebruikt
De volgende code laat zien hoe u de functie cat() gebruikt om meerdere tekenreeksen samen te voegen:
#concatenate several strings together
cat("hey", "there", "everyone")
hey there everyone
Merk op dat de functie cat() de drie strings samenvoegt tot één enkele string en de resultaten op de console weergeeft.
Als we echter proberen de aaneenschakelingsresultaten in een variabele op te slaan en die variabele vervolgens weer te geven, krijgen we als resultaat een NULL- waarde:
#concatenate several strings together results <- cat("hey", "there", "everyone") hey there everyone #attempt to view concatenated string results NULL
De functie cat() slaat de resultaten inderdaad niet op.
Het geeft eenvoudig de resultaten weer op de console.
Voorbeeld: hoe u de functie Paste() gebruikt
De volgende code laat zien hoe u de functie paste() gebruikt om meerdere tekenreeksen samen te voegen:
#concatenate several strings together
paste("hey", "there", "everyone")
[1] “hey there everyone”
Merk op dat de functie paste() de drie tekenreeksen samenvoegt tot één enkele tekenreeks en de resultaten op de console weergeeft.
Als we de aaneenschakelingsresultaten in een variabele opslaan, kunnen we vervolgens naar die variabele verwijzen om de aaneengeschakelde reeks weer te geven:
#concatenate several strings together results <- paste("hey", "there", "everyone") #view concatenated string results [1] “hey there everyone”
We kunnen de aaneengeschakelde tekenreeks visualiseren omdat de functie paste() de resultaten opslaat in een tekenvariabele.
We kunnen ook functies zoals nchar() gebruiken om de lengte van de aaneengeschakelde string weer te geven:
#display number of characters in concatenated string
nchar(results)
[1] 18
We kunnen zien dat de aaneengeschakelde string 18 tekens bevat (inclusief spaties).
We konden de functie nchar() niet gebruiken met cat() omdat cat() de resultaten niet in een variabele opslaat.
Aanvullende bronnen
In de volgende tutorials wordt uitgelegd hoe u andere veelvoorkomende functies in R kunt gebruiken:
Hoe de functies plakken en plakken0 in R te gebruiken
Hoe de dim()-functie in R te gebruiken
Hoe de map()-functie in R te gebruiken